Het panel bestaande uit Arjen Stuurman, producent van Hummelinck Stuurman, Steven Peters, Hoofd Programmering & Projecten Stadsschouwburg Utrecht, Casper Vandeputte, regisseur bij Toneelschuur Producties en Het Nationale Toneel, Nel Oskam, directeur Goudse Schouwburg en Marc van Warmerdam, directeur Orkater.
Prikkelen of Pleasen
Debat over de theaterprogrammering in Nederland
De mogelijkheden voor theaterprogrammering lijken van alle kanten belaagd. Minder subsidies, zuinigere consumenten, theatermakers en schouwburgen die hun knopen tellen. Maandagavond 8 april 2013 leek het erop alsof alle vertegenwoordigers uit ‘het veld’ tezamen waren gekomen om te discussiëren over theaterprogrammering onder de slogan ‘Prikkelen of pleasen’. Hoewel, discussiëren, het werd eerder een avond om van gedachten te wisselen over de stand van uiteenlopende zaken, over wat er wringt en over op handen staande oplossingen. En dan er waren ook nog de tips uit de praktijk.
De avond werd geopend door de voorzitter van de KNT, Kester Freriks, die het belang van programmering illustreerde met een eigen jeugdherinnering: ‘Vroeger stond je er niet bij stil, maar zonder programmering had ik als 16-jarige jongen in Almelo nooit in 1970 Dagboek van een gek door Henk van Ulsen, of Baal of De Appel gezien.’ Kortom: programmering kan een beslissende inbreng in de levens van mensen hebben.
Jos Schuring nam als gespreksleider een aantal stellingen als uitgangspunt. Deze konden de debatdeelnemers aanvankelijk niet pleasen, maar prikkelden hen uiteindelijk wel er het hunne over te zeggen. Het publiek nam actief deel aan de discussie: Rinske Wels switchte met de zaalmicrofoon naar alle hoeken van de zaal.
Op de eerste stelling (‘Kunstenaars maken alleen nog maar wat het volk wil zien’) werd uiteenlopend gereageerd. Georg van Houts vanuit de zaal: ‘Ik besta bij de gratie van het feit dat ik gezien word. Bij de voorstelling De Verleiders wilden we een nieuw publiek aanboren. Dat is enorm gelukt. Opeens hadden we groepen juristen en makelaars in de zaal zitten.’ Peter Heerschop, die een paar stoelen verderop zat: ‘Kunstenaars maken toevallig wat het volk wil zien.’ Marc van Warmerdam: ‘Subsidie is er juist om voor lége zalen te spelen. Iedere theatermaker begint met nieuwe dingen een klein publiek. Als dat enthousiast is kan het uitgroeien tot iets groots.’
Discussie ontstond ook over de tweede stelling (‘Kunstenaars wordt slechts subsidie gegeven om volle zalen te trekken’). Zijn subsidiegevers inderdaad meer geïnteresseerd in de hoeveelheid publiek dat eropaf komt, dan naar de inhoudelijke verantwoording? Subsidie zou er juist moeten zijn om voor lege zalen te spelen. En welke theatermaker is er niet ooit in het klein begonnen met een minimaal, maar enthousiast publiek, dat zich verder uitbreidde? Nel Oskam, directeur van de Goudse Schouwburg, wil niet zo veel mogelijk publiek, maar het juiste publiek. ‘Liever niet helemaal vol met mensen die er enthousiast over zijn, dan een volle zaal met mensen die er misschien niets aan vinden.’
Tussendoor was er een gesproken column door Hein Janssen, theaterjournalist bij de Volkskrant. Voor hem is de ‘sanering’ een feit: minder premières, meer reprises. Hij citeerde Regisseur Johan Simons die gewag maakte van ‘de potten stroop die in Nederland om de monden van de het publiek worden gesmeerd’. Pleasen dus.
Twee keer kwam de wens naar voren van een ‘slechte-voorstellingenfonds’: een fonds dat het mogelijk moet maken ‘slechte’ voorstellingen uit de roulatie te nemen om niet langer publiek teleur te stellen en spelers dingen te laten zien waarin ze zelf ook niet meer geloven. Maar hoe daar nu geld voor in te zamelen bleek niet altijd even duidelijk.
Dat de programmering moeilijker gaat was vanuit een paar hoeken van ‘het veld’ te beluisteren: een premièrelacune in de huidige maand april, minder geld vanuit de subsidiestromen, minder geld voor programmeren, theaterproducties waarvoor de kaarten duurder zijn lopen slechter dan voorheen. Aan de productiezijde van de musicals is een kaalslag geweest. Maar aan de andere kant ook opmerkingen dat het allemaal wel meevalt, dat de situatie tijdelijk is en dat het nog veel erger had kunnen zijn.
Deelnemer aan tafel Steven Peters, programmeur bij de stadsschouwburg in Utrecht ging nog het verst in zijn analyse van het veld. Hij zag een opkomst van het ‘format-denken’: ‘Er wordt meer naar doelgroepen geprogrammeerd.’ Maar ook zag hij dat heel veel dingen niet meer gemaakt worden en dat de komende jaren het aanbod verdampt. Gelukkig gaf hij ook de aanzet tot oplossingen. De aanbieders en de schouwburgen zijn al in gesprek met elkaar. Zo is Albert Verlinde met ‘Flashdance’ in gesprek met twintig grote schouwburgen. Uiteindelijk moet vraag en aanbod elkaar vinden. Dat kan niet anders.
Als man van de jarenlange praktijk zat Marc van Warmerdam, directeur van Orkater, in het panel. Hij wist een paar proefballonnetjes door te prikken. Orkater gaat langs de schouwburgen waar ze op willen treden om hun voorstellingen te verkopen. ‘We moeten beter gaan kijken hoe we het doen, hoe we het verkopen naar het publiek toe.’ Vaak beginnen successen met het initiatief van een of twee mensen. Ook in de politieke besluitvorming. ‘Waar zijn de saxofoonspelende Kamerleden?’
Ook uit de praktijk, Nel Oskam van de Goudse schouwburg. Zij slaagt erin het volgende seizoen 22 voorstellingen meer te programmeren dan het jaar ervoor. ‘Want als je als aanbieder al angst gaat vertonen, hoe kun je dan je publiek geloofwaardig overtuigen?’ Zij pleitte ervoor om van een avondje theater weer een ‘avondje uit’ te laten maken. Met het liefst tijdens iedere voorstelling een ‘portemonneeloze pauze’. En of iedere acteur met een microfoontje wilde spelen. Niet iedere onversterkte acteur wordt verstaan of begrepen. Waarop weer een reactie van een collega volgde: ‘Een goed acteur verstaat zijn vak en moet het publiek op de laatste rij kunnen bereiken’.